ROK-0112

Id-1c112121-bde5-e911-a2e0-00155d641201
7.4.1-NEN-EN 1992-1-1
ROK(13 C)



Eistekst

Voor betonnen bruggen geldt het volgende ten aanzien van de blijvende zeeg.

Een blijvende zeeg wordt gedefinieerd als de opbuiging van de onderzijde van het rijdek ten opzichte van een rechte lijn die loopt van bovenzijde hart oplegging tot bovenzijde hart oplegging, nadat alle blijvende belastingen zijn aangebracht en alle tijdsafhankelijke effecten geheel zijn opgetreden.

Ten aanzien van de blijvende zeeg gelden de volgende bepalingen:

  • Een eventuele (significante) vervorming van bekisting en bijbehorende ondersteuningen moet meegenomen worden in de vervormingsberekeningen;
  • De bouwfasering moet in beschouwing worden genomen indien relevant;
  • Bij constructies met een recht c.q. vrijwel recht verlopende onderzijde moet een blijvende zeeg aangehouden worden van 1/1000 van de overspanning. Bij constructies die worden uitgevoerd volgens het mootgewijze schuifsysteem mag van deze richtlijn worden afgeweken. De esthetische consequenties hiervan moeten dan wel bij de afweging tussen alternatieven worden meegenomen;
  • Bij constructies waarbij de doorbuiging door eigen gewicht plus voorspanning groot is (> 100 mm) en waarbij dus ook de variatie in grootte van de doorbuiging groot kan zijn, moet een extra zeeg op het verticale alignement van de rijbaan worden aangebracht. Deze extra zeeg wordt opgebouwd uit twee waarden:
    • 10 % van de direct optredende vervorming door eigen gewicht plus voorspanning, berekend met het definitieve statische systeem.
    • 60 % van de kruipvervorming die rekentechnisch gezien nog optreedt na de bouwfase. Deze kruipvervorming moet betrokken worden op het eigen gewicht plus voorspanning.


Voor het vervolg zie onderliggende eis

Toelichting

10 % vanwege de variatie op de grootte van de voorspanning en de E-modulus en 60 % vanwege de variatie op kruip.




Onderliggende eisen



Links


Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 17 aug 2021 om 09:02.